Ooit zwierf Adrijan Siniša Rakić illegaal door Nederland, ontheemd en dakloos. Nu speelt hij theater voor kinderen in asielzoekerscentra in heel Nederland. Zijn Wolkentheater bestaat 25 jaar.
DRACHTEN, 25 juli 2018
Twee bestelbussen rijden het terrein op van het asielzoekerscentrum in Drachten. Er stappen mensen uit met op hun T-shirt de naam Wolkentheater. In minder dan geen tijd verzamelt zich een groep kinderen om hen heen.
Een van de medewerkers heeft een muziekje opstaan. Ze kijkt in de kinderoogjes en maakt een dansbeweging. Een heel aantal kinderen doet haar na. Een paar bewegingen verder staat de hele kluit te dansen op het plein.
‘Dat is improvisatie’, lacht Adrijan Rakic (57). ‘Dat hoort niet bij ons programma.’ Hij geniet. Ooit, vertelt hij even later, was hij zelf een kind van zeven, acht jaar oud. En in het afgelegen dorpje waar hij woonde, in Kroatië, kwam op een dag een reizend theatergezelschap langs. Ze speelden voor de kinderen uit het dorp. ‘Ik weet dat nog als de dag van gisteren. Ik voelde me zo bijzonder!’
Adrijan Rakic: ‘Ik wil een prettige, vrolijke, creatieve dag voor kinderen maken.’
Rakic verhuisde met zijn ouders naar Belgrado. Het was in de late jaren tachtig, de spanning in Joegoslavië nam toe. Toen hij zestien was, kreeg hij zijn kans: hij kon bij een jeugdtheatergroep iets met regie doen. ‘Toen was ik verkocht.’
Hij deed de theateropleiding aan de academie in Belgrado en werd regisseur. En ondertussen brak de oorlog uit. ‘Het was heel onwerkelijk. Het was begin jaren negentig. Ik had zes premières in theaters in Servië, en ondertussen zocht het leger me. Ik moest vechten. Gelukkig hadden we toen nog geen internet. Ze konden me niet vinden.’
Hij leefde een tijdlang ondergedoken in zijn eigen land. Maar op een dag – hij herinnert zich de datum moeiteloos: 6 april 1992 – wist hij dat de wereld waarin hij leefde voorgoed kapot was. Wat gebeurde er? ‘Joegoslavië was een bijzondere cultuur. Een soort Europees experiment. Het was niet Oost, het was niet West, en als je van Slovenië naar beneden reed, kwam je binnen twee, drie uur rijden in een heel andere wereld terecht. Slovenië is een soort mini-Oostenrijk, maar drie uur zuidelijker was je in de wereld van de minaretten en de moskeeën. En dat hoorde allemaal bij elkaar, dat was Joegoslavië.’
Die zesde april viel de eerste dode in Sarajevo. ‘Die stad was de kern, daar kwamen al die culturen bij elkaar. Toen het daar misging, wist ik instinctief: nu is mijn wereld weg, en hij komt nooit meer terug.’
Gered door krakers
Rakic pakte twee tassen, en vluchtte. Naar Amsterdam, waar zijn zus op dat moment studeerde aan de universiteit. Twee maanden woonde hij bij haar, op een piepklein kamertje in Osdorp. Hij verdiende geld met zijn tweede tas: daar had hij zijn poppen in gestopt, een herinnering aan betere tijden. Tijdens zijn studie reisde hij alle zomers heel Europa door met een vriend van hem, die poppenspeler was. Elke dag deden ze in een andere stad een voorstelling, en van het geld dat ze verdienden kochten ze benzine en eten. ‘Nu speelde ik elke dag op het Leidseplein. Terug kon ik niet. Je kunt je niet voorstellen hoe de sfeer toen was. Propaganda, haat, angst en bommen.’ Naar de politie durfde Rakic niet. Pas toen het in oktober dagenlang regende, en hij niet kon spelen en zonder geld zat, besloot hij een politiebureau binnen te lopen. ‘Ik was misselijk van de angst.’
Door de oorlog in Joegoslavië zaten de asielzoekerscentra overvol. Rakic werd gered door het krakersmilieu. ‘Dat was de enige groep die wat kon doen. Als daar werd geroepen dat er vijfhonderd bedden nodig waren voor vluchtelingen uit Joegoslavië, dan kraakten ze gewoon de panden om dat mogelijk te maken.’
Mi za Mir
Ondertussen kwam Rakic terecht in een creatieve groep die zichzelf Mi za Mir noemde, Wij voor Vrede. ‘Mijn bijdrage aan die club was het theater. Ik richtte een theatergezelschap op dat ging spelen in de meest trieste oorden van Nederland, de asielzoekerscentra. Dat werd het Wolken¬theater.’
Dat is inmiddels 25 jaar geleden. Het Wolkentheater jubileert, en toert door Nederland. Vandaag zijn ze in asielzoekerscentra in Burgum en Sneek. Autochtone kinderen met hun ouders zijn nadrukkelijk uitgenodigd. Rakic zwaait zijn brede arm over het pleintje in Drachten: ‘Kijk dan! Kinderen tot een jaar of tien zijn allemaal hetzelfde. Culturele verschillen bestaan nog niet.’
Hij hoeft zijn gelijk niet te bewijzen, het gebeurt voor je ogen. Een gekleurd meisje vormt een span met een hoogblond kind bij het spijkerpoepen. En even later, na het zaklopen, is het tijd voor het touwtrekken. De jongens tegen de meisjes. De kinderen worden op lengte gezet – en dus gaat opnieuw alles door elkaar. Een van de kinderen blijkt jarig, wat leidt tot een luidkeels ‘Lang zal ze leven’.
Rakic: ‘Ik wil een prettige, vrolijke, creatieve dag voor kinderen maken.’ Ik was zelf ooit een jochie in een stadje van niks, toen het theater voorbijkwam. Als er dankzij die ene voorstelling van ons op elke duizend kinderen maar één is, die zich die dag net zo voelt als ik toen, dan is mijn missie geslaagd.’